Als je een verhaal schrijft, moet je heel wat keuzes maken. Eén van die keuzes is: schrijf je in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd? Het lijkt misschien een klein detail, maar het kan je verhaal een heel ander gevoel geven. Laten we eens kijken wat het verschil is en welke tijd het beste bij jouw verhaal past.
Schrijven in het nu: de tegenwoordige tijd
Schrijf je in de tegenwoordige tijd, dan gebeurt alles terwijl je het leest. Je zit midden in de actie: “Tom sluipt door het bos. Takjes kraken onder zijn voeten. Plotseling hoort hij geritsel achter zich.” Je beleeft het verhaal alsof je er zelf bij bent. Dat maakt het spannend en direct. Vooral voor jongere kinderen is dit vaak fijn, want het voelt lekker dichtbij. Daarbij is het vaak ook gemakkelijk te lezen.
Maar: tijdsprongen maken is lastiger. Als je ineens wilt vertellen wat er eerder gebeurde, of wat er in de toekomst gaat gebeuren, moet je goed opletten dat het niet verwarrend wordt.
Schrijven met een terugblik: de verleden tijd
In de verleden tijd vertel je over iets dat al is gebeurd. “Tom sloop door het bos. Takjes kraakten onder zijn voeten. Plotseling hoorde hij geritsel achter zich.” Je kijkt samen met de lezer terug op wat er is gebeurd. Dat voelt soms wat rustiger en vertrouwder, omdat veel verhalen in de verleden tijd worden geschreven.
De verleden tijd is handig als je grote tijdsprongen wilt maken of als je veel wilt vertellen over de gedachten en gevoelens van je personage. Samen met je lezer denk je terug aan wat er is gebeurd.
Flashbacks en vooruitblikken
Tijdmanipulaties (zowel flashbacks als vooruitblikken) passen beter bij de verleden tijd dan bij de tegenwoordige tijd. In de verleden tijd voelt het schakelen tussen verschillende tijdsmomenten minder abrupt.

Zo kun je in de verleden tijd eenvoudig aangeven dat iets eerder gebeurde: “Hij herinnerde zich hoe hij als kind vaak in dit park speelde.” Hiermee wordt duidelijk een overgang naar een eerder moment in de tijd gemaakt. In de tegenwoordige tijd zou je zoiets kunnen verzinnen: “Terwijl hij daar in het park staat, denkt hij terug aan hoe vaak hij hier als kind speelde.” Maar dit vereist een zorgvuldige zinsconstructie.
Vooruitblikken in de tegenwoordige tijd zijn ook moeilijker te schrijven omdat de verteller alles beschrijft alsof het nu gebeurt. Het is lastiger om vanuit dit perspectief gebeurtenissen in de toekomst te introduceren zonder de lezer in de war te brengen.
Blijf consistent
Het belangrijkste is dat je consistent bent in je keuze van werkwoordstijd. Het voortdurend wisselen tussen tegenwoordige en verleden tijd is verwarrend voor de lezer en staat slordig. Kies de tijd die het beste past bij je verhaal en je persoonlijke voorkeur. Als je twijfelt, probeer dan een hoofdstuk in beide tijden te schrijven om te zien welke het beste werkt.
Kortom
Er is geen ‘goede’ of ‘foute’ keuze als het gaat om de tegenwoordige en de verleden tijd: beide hebben hun eigen voordelen. De tegenwoordige tijd maakt een verhaal levendig en direct, wat ook heel fijn is voor jonge lezers. De verleden tijd voelt vertrouwd en geeft een schrijver meer vrijheid om met tijd te spelen. Kies de tijd die jij het prettigst vindt en blijf daar dan bij, zodat je verhaal lekker blijft lezen.