Kinderen houden van herhaling. Herhaling in verhalen geeft structuur. Een verhaal waarin bepaalde dingen steeds weer terugkomen, is makkelijker te begrijpen. Als een kind een bepaald personage of een zin steeds hoort, weet het wat er gaat gebeuren. En dat voelt vertrouwd.
Herhaling van woorden en stukken tekst
Waarschijnlijk het meest duidelijke voorbeeld van herhaling in verhalen zijn woorden of stukken tekst die steeds terugkomen in een verhaal. Vaak zie je dit bij verhalen voor de allerkleinsten. Een voorbeeld hiervan is het prentenboek ‘Heeft een kangoeroe een mama?’ van Eric Carle.
Heeft een kangoeroe een mama?
Ja! Een kangoeroe heeft ook een mama. Net als jij en ik.
Heeft een leeuw dan ook een mama?
Ja! Een leeuw heeft ook een mama. Net als jij en ik.
Een giraf heeft toch geen mama?
Ja! Een giraf heeft ook een mama. Net als jij en ik.
Herhalen van een bepaald ritme
Herhaling hoeft niet altijd te betekenen dat woorden of stukken tekst letterlijk terugkomen. Een tekst kan ook volgens een bepaald ‘ritme’ worden geschreven. Zoals bijvoorbeeld in onderstaand fragment uit Jip en Janneke van Annie M.G. Schmidt (‘Dierentuin’). Papa gaat één voor één de hele dierentuin af.
‘Ik lust geen pap,’ zegt Jip. ‘Altijd moet ik pap eten. Altijd pap. Ik vind pap vies.’ En Jip zwaait met zijn lepel.
En dan komt papa. En papa pakt de lepel van Jip. En hij zegt: ‘Kijk, nu moeten alle dieren in hun hok. Dit is een olifant, Jip.’ En papa neemt een lepel pap. ‘Die moet in zijn hok. Open dat hok!’
Jip doet zijn mond wijd open.
‘En dit is een kameel. Vooruit, kameel, in je hok.’
‘En dit is een nijlpaard. Toe dan, nijlpaard!’
En het hokje gaat steeds open. En de dieren gaan naar binnen. Achter elkaar. Het gaat zo lekker vlug.
‘En dit is de struisvogel,’ zegt papa.
Maar Jip houdt zijn mond dicht. ‘Wat is een struisvogel?’ vraagt hij.
‘Kijk’, zegt papa. ‘Ik zal hem voor je tekenen. Het is een lange hele grote vogel. Met hele grote veren. En met hele lange poten. Zie je, dit is een struisvogel. En nu komt hij. Hij wil in zijn hok!’
Daar gaat het hok weer open.
En dan komt ook de beer nog.
En dan komt ook de tijger nog.
En de leeuw.
Stapelverhalen
Misschien ken je het verhaal van opa en de knolraap? Babboes neemt het als voorbeeld van een ‘stapelverhaal’: een verhaal waarin steeds meer elementen worden toegevoegd. ‘Opa en de knolraap’ is een van oorsprong Russisch sprookje over een opa die een hele grote knolraap in zijn tuin heeft groeien. Eerst probeert hij de knolraap in zijn eentje uit de grond te trekken, maar dat lukt hem niet.
Opa blijft proberen om de knolraap uit de grond te trekken, steeds met één persoon meer erbij. Het verhaal eindigt zo:
De muis trok aan de kat, de kat trok aan de hond, de hond trok aan het meisje, het meisje trok aan oma, oma trok aan opa en opa trok aan de knol. En toen, met een grote plof kwam de knol uit de grond en tuimelden ze allemaal achterover.

Subtiele vormen van herhaling
Te veel herhaling maakt een verhaal minder geloofwaardig. In het echte leven gebeuren dezelfde dingen vrijwel nooit op precies dezelfde manier. Als iemand in je verhaal over zijn losse schoenveter struikelt, is dat grappig. Maar wanneer die persoon iedere dag over zijn losse schoenveter struikelt, wordt het verhaal onrealistisch. Dit hoeft niet erg te zijn, maar met name oudere lezers zal het op den duur wel gaan storen.
Een subtiele vorm van herhaling kan dan juist weer wel heel goed werken. Een hoofdpersoon die een bepaald stopwoordje heeft, bijvoorbeeld. Of een gewoonte die een hoofdpersoon heeft. Zoals het met de middelvinger recht op de neus zetten van de bril.
Kortom
Verhalen waarin dingen steeds weer terugkomen zijn gemakkelijker te begrijpen voor kinderen en voelen vertrouwd. Te veel herhaling maakt een verhaal minder geloofwaardig. Maar er zijn ook subtiele vormen van herhaling. En deze vallen zelfs bij oudere kinderen in de smaak.